6 mei 2022 – De onderstaande tekst sprak ik uit op het herdenkingssymposium voor Pim Fortuyn, twintig jaar na zijn moord, op 6 mei 2022 in het Rotterdamse stadhuis. Ik dank de organisatie, en in het bijzonder broer Simon Fortuyn, voor de eervolle uitnodiging.

‘Pim Fortuyn werd vermoord, en ik was blij.’ Zo luidde de kop boven één van mijn eerste opiniestukken, dat ik in 2014 publiceerde op een liberaal-conservatieve website die niet eens meer bestaat. Mijn artikel ging volkomen ‘viraal’, zoals dat nu heet: het werd duizenden keren gedeeld en gelezen.

In het artikel vertelde ik openhartig over hoe ik op 6 mei 2002 als vijftienjarige scholier, als vierdeklasser van ‘een keurig blank atheneum in de Randstad’, de meivakantie benutte om de kinderlijke raceauto’s op het behang van mijn slaapkamer over te schilderen. Een suf klusje. Maar ik had de verfkwast nog niet ter hand genomen, of mijn moeder riep me toe, van onderaan de trap:. ‘Zet de radio aan, Pim Fortuyn is neergeschoten!’ Adrenaline schoot door mijn lijf. ‘Yes! Net goed.’ Ik dacht het, misschien riep ik het zelfs naar mijn moeder. Tja, eigen schuld toch? Die man had zoveel nare dingen gezegd, zoveel mensen gepest, getreiterd, uitgedaagd. Zo iemand vroeg er toch om?

Natuurlijk was deze naïeve, puberale reactie van korte duur. Algauw drong de ernst van deze politieke moord tot mij door – de blijdschap maakte al na een paar minuten plaats voor onthutsing en angst. Wat gebeurde hier? Hoe kon dit gebeuren in het gemoedelijke en gezapige Nederland?

Maar ik was ook enigszins verbaasd: opeens bleek de moord op Pim Fortuyn een nationale ramp te zijn, gevolgd door nationale rouw. Maar hoe was dat te rijmen met wat ik eerder, tot aan die bewuste 6 mei, had gehoord? Mijn ouders stemden D66, thuis lazen we sinds jaar en dag het NRC Handelsblad en de VPRO-gids. Mijn beste vriend op school kwam uit een uitgesproken PvdA- en Volkskrant-gezin. Elke zaterdagavond keek ik naar die populaire VARA-programma’s, fossielen uit de jaren ‘90 waarin het leven goed was en futiel. Het hoogtepunt van mijn zaterdagavond was Kopspijkers, met van die cabaretiers die zo lollig politici konden imiteren. Ze staken niet alleen de draak met Pim Fortuyn, ze ridiculiseerden ook de doodsbedreigingen aan zijn adres. ‘Demoniseren’ noemde die malle ‘professor Pim’ dat, haha, heel grappig.

In mijn wereld als vijftienjarige puber bestond er geen twijfel over uit welke hoek de echte dreiging kwam: uit de hoek van Pim Fortuyn, van Leefbaar Nederland, van de LPF! Alle politici, journalisten en cabaretiers die voor mij op een voetstuk stonden, spraken zich er fel tegen uit: Pim was een ‘minderwaardig mens’, een ‘ophitser’, of kortweg: ‘gif’. De vergelijkingen met de ergste massamoordenaars uit de twintigste eeuw, en met de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog, waren niet van de lucht.

Alles in mijn omgeving ademde de morele zelfgenoegzaamheid van de Paarse periode. Niet alleen waren onze eigen opvattingen pragmatisch-links en kosmopolitisch, er heerste bovendien een vanzelfsprekende consensus: alle andere opvattingen waren sowieso onjuist, maar nog meer dan dat, ze waren minderwaardig, moreel verwerpelijk. Ze waren fout.

Voor een weldenkend mens bestond er feitelijk niets buiten de ‘paarse’ belevingswereld van het beslechten van ethische kwesties en het uitstippelen van een internationale, multiculturele toekomst van Nederland.

Het demoniseren van Fortuyn gebeurde gewoon en iedereen die zichzelf respecteerde en als respectabel te boek wilde staan ging er in mee. Al mijn rolmodellen, dus ik ook. Toen Volkert van der Graaf de trekker overhaalde, ging er naast de schokgolf ook een onmiskenbare golf van opluchting door het land. In ieder geval heb ik hem gevoeld. Er was iets uitgeschakeld dat uitgeschakeld moest worden.

Door zijn dood onthulde Fortuyn, de grote uitdager van de gevestigde orde, ongewild hoe zwak het publieke debat was. Niet dat Melkert, Rosemöller, De Graaf, Van Dam en die vele anderen de trekker hebben overgehaald – o nee, dat zouden ze nooit doen. Maar zij waren wel de boegbeelden van een cultuur die de politieke opvattingen van Fortuyn onmiskenbaar moreel diskwalificeerden. De moord was de uitkomst van een publiek debat waarin ‘goede opvattingen’ niet beargumenteerd hoefden te worden. Een debat dat doordrongen was van twee gevaarlijke tendensen. Ten eerste heerste er een kwalijke intellectuele luiheid, een collectieve onwil om eigen opvattingen te beargumenteren en te verdedigen tegenover andersdenkenden. Ten tweede was er de meer kwaadaardige intellectuele tirannie, de neiging om andere opvattingen te onderdrukken als immoreel, als ‘fout!’ De eigen standpunten waren moreel superieur en spraken dus voor zich. Wie dat niet wilde inzien was gek of gevaarlijk.

De intellectuele luiheid en intellectuele tirannie waaraan Fortuyn ten prooi viel zijn nog lang niet verdwenen. Nog altijd worden onwenselijke geluiden uit het gewone debat verbannen of op zijn minst met de grootste achterdocht, en met opgetrokken neus, besproken. Dat geldt voor oude debatten over immigratie en integratie, maar ook voor nieuwe onderwerpen als corona en de Russische agressie in Oekraïne. Hoe smal zijn de marges van het publieke debat? En hoe smal mogen ze zijn, in een gezonde democratie?

Pim Fortuyn heeft in korte tijd veel problemen blootgelegd, veel losgemaakt, maar helaas weinig opgelost. En zijn erfenis is ook diffuus. Ik weet niet of Pim Fortuyn zelf erg verguld zou zijn geweest met Geert Wilders en Thierry Baudet. Op punten was hij het ongetwijfeld eens geweest, maar Wilders heeft – ook al is hij een rasparlementariër – toch niet dezelfde finesse en nuance in zijn spreken en denken als Fortuyn. En Baudet heeft zich inmiddels volledig tegen het idee van de parlementaire democratie gekeerd in zijn eigen Forumbubbel, zijn Forumland.

Deze zelfverklaarde erfgenamen van Fortuyn zijn bepaald geen effectieve of geloofwaardige vertolkers van de ‘stem van het volk’ gebleken. De ‘verweesde samenleving’ die Fortuyn zag is alleen maar verder verweesd geraakt – burgers haken zelfs massaal af en keren de democratie de rug toe.

Zelf ben ik geen politicus geworden, maar historicus en ook columnist in EW, voorheen Elsevier Weekblad. Inmiddels ben ik dus, met een beetje fantasie en betrekkingswaan, in Fortuyns voetsporen getreden als columnist in dit mooie weekblad. Niet letterlijk op de pagina van Pim overigens, want de allergrootsten hebben geen opvolgers – en zo hoort het. Toch is Fortuyn nog altijd een inspiratiebron voor mij – en hopelijk ook voor veel collega’s.

Want Pim Fortuyn verstond de kunst te doorzien wat er misgaat in de samenleving, machthebbers te bekritiseren en een visie te ontwikkelen op de toekomst. Maar ook om daar helder en prikkelend over te schrijven. Om tegen de keer, soms zelfs tegen de bierkaai, de rede en het gezonde verstand in leven te houden. En ook om het enge raamwerk van wat je mag en kunt zeggen in dit conformistische, gezapige polderlandje open te houden en waar mogelijk te verruimen.

Zolang er nog mensen zijn die daar inspiratie uit putten, is Pim Fortuyn niet echt dood. En heeft hij zijn moeizame, eenzame en voortijdig beëindigde leven niet voor niets geleefd.